De geschiedenis van de borgen Ludema en Holwinde en hun bewoners te Usquert
De borg Ludema
Ludema of Luidema is een van de vijf edele heerden in de rechtstoel Usquert geweest. In 1586 wordt het redgerrecht op de heerd bediend door Jan Arends van de Kruisstee [1] voor 'Clant'. Dit wijst erop, dat 'Clant' in ballingschap is. Jan Arends bedient namelijk voor de koning de rechten van de uitgeweken hoofdelingen. De leden van de familie Clant van Usquert die in Oost-Friesland in ballingschap leven, waren Egbert en Johan, zonen van de eveneens in ballingschap gestorven Gert. Egbert komt in 1588 voor zaken over de Ommelanden en sterft daar op 27-jarige, leeftijd. Ludema komt daardoor aan Johan, die in 1586 getrouwd is met Elisabeth Alberda.
Afbeelding: 1. Vergroting Ludema van de Coenderskaart. 2. Afbeelding van de kaart van Schoemaker.
Op te merken is nog, dat ook onder Warffum een Ludemaheerd is geweest. Johan Clant, waarschijnlijk in 1594 teruggekeerd, is meer een stadsman dan een Ommelander; hij is lid van de hoofdmannenkamer, raadsheer en burgemeester. Hij overlijdt vóór 1619.
Een van zijn dochters, Elisabeth, huwt in 1623 met Unico Rengers. In het huwelijkscontract wordt voor het eerst melding gemaakt van het huis te Usquert. Er wordt namelijk bepaald, dat Unico, voor het geval dat Elisabeth vóór hem kinderloos overlijdt, levenslang huis, hof, grachten, singels, heerlijkheden en annexen zal mogen gebruiken benevens de heerd die bij het huis te Usquert behoort.
Unico vestigt zich op Ludema en compareert voor Usquert op de landdag in 1624. Elisabeth overlijdt in 1633 en haar man omstreeks 1636.
Hun dochter Elisabeth trouwt in 1642 met Onno Tamminga, ontvanger-generaal van de provincie. Hij is een zoon van Onno Tamminga van Bellingeweer. Ter onderscheiding van deze 'de oude', wordt hij de 'jonge' genoemd. Laatstgenoemde wordt nu heer van Ludema.
In 1648 neemt hij ontslag als ontvanger-generaal, waarna hij van 1651-1683 voor Usquert wordt op de landdag compareert. Hij is sterk betrokken in de provinciale en Ommelander geschillen.
In 1658 wordt hem voor levenslang de toegang tot de landdag ontzegd. Bovendien wordt hem een boete opgelegd. Als men wil overgaan tot de executie, vindt de Ommelander bode de poort van Ludema gesloten, zodat hij onverrichter zake moet terugkeren. Het volgende jaar wordt hij echter mede door toedoen van de stadhouder weer toegelaten tot de landdag. Hij overlijdt in 1684, vijf dagen na zijn vrouw.
Wederom is het een dochter Elisabeth die Ludema in een ander geslacht brengt. Zij trouwt achtereenvolgens met Evert Lewe in 1673, met Egbert Horenken op Dijksterhuis in 1678 en met Feye Sickinghe in 1680. De naam van de laatste komt voor op de torenklok van Usquert, gegoten in 1690. Hij en zijn vrouw kopen in 1682 twee ommegangen en zeven collaties erbij.
Na de dood van Elisabeth Tamminga verkrijgt bij de boedelscheiding van 1694 haar zoon Evert Joost Lewe, toen nog minderjarig, Ludema met schathuis, hoven, grachten, singels, hoveniershuis en heem, het oude appelhof buiten de singels, Folckershiem aan de singel, vier van de vijf ommegangen, collatie- en andere rechten.
Vergeleken met de beschrijving van 1623 maakt het geheel een grotere indruk.
Evert Joost Lewe trouwt in 1698 met Christina Emerentiana van Berum. Twee jaar later, in 1700, gaat hij een ruiling aan met Johan Clant van Aduard. Lewe verkrijgt Aduard met bijbehoren en Clant Ludema met allerlei landerijen. Speciaal wordt nog bepaald, dat de behangsels in zaal, eetkamer en slaapkamer op Ludema zullen blijven.
In 1708 overlijdt Johan Clant op 54-jarige leeftijd. In zijn testament heeft hij bepaald, dat bij zijn dood zijn lichaam geopend moet worden door twee professoren in de medicijnen en twee bekwame chirurgijns. Is dit uit vrees schijndood begraven te worden, een vrees die indertijd veel is voorgekomen. Bovendien moet op de avond van zijn begrafenis op Ludema een groot vuurwerk worden afgeschoten. Een aanvullend testament spreekt nog van 36 zilveren borden, 6 zilveren schotels en 6 verguld zilveren bekertjes.
Afbeelding: De boerderij Ludema of Luidema, tien minuten ten zuidwesten van Usquert. In april 1929 bewoond door de heer Heemstra. UIt: Nieuwsblad van het Noorden 20 april 1929. Collectienaam: Provinciale Groningse Oudheidkundige Commissie. Bron: RHC GA, Beeldbank Groningen.
De kinderen van Johan Clant zijn vroeg gestorven. Bij akte van scheiding van 1710 wordt Ludema toegewezen aan Berend Coenders van Huizinge, die zich op Ludema vestigt (zie Fraam) en voor Usquert wordt op de landdag compareert. De rechten van Ludema verruilt hij met Unico Allard Alberda van Menkema tegen andere goederen en rechten. Ook verkrijgt hij in 1720 de borg Eelsum onder Zeerijp.
In 1719 wordt hij convooimeester hetgeen ten gevolge heeft, dat hij niet langer op de landdag kan compareren. Hij overlijdt in 1728 te Geismar in Hessen, waar hij in de kerk is bijgezet.
Zijn weduwe, Geertruida Lewe en haar kinderen bieden het huis te koop aan in 1742. Of de verkoop doorgegaan is, weten we niet. In elk geval wordt het huis gesloopt en het puin gebruikt voor het verstevigen van de dijken.
De aangrenzende boerderij heeft aan het woonhuis een gevelsteen waarop staat 'Luidema anno 1742' en aan de schuur een andere met het opschrift 'gebouwd 1708, herbouwd 1846'.
Plattegrond: LUDEMA (Usquert, sectie D 1, no. 128).
1. Borgstee. 2. Schathuis. 3. Boerderij Luidema. 4. Usquerter maar. 5. Weg naar Watwerd. 6. Weg naar Usquert wordt.
Let op: de maten die aangegeven zijn in de tekening zijn niet correct weergegeven. In werkelijheid zijn de afstanden groter.
Van het borgterrein is weinig meer te zien, de grachten zijn gedempt en het geheel is thans één stuk groenland. Borgstee en binnengracht zijn thans erg laag. Op de oosthelft van het terrein is nog een stuk van de 'viskenij', die vroeger binnen- en buitengracht heeft verbonden. Het schathuis is verdwenen. De boerderij Luidema heeft vroeger bij de borg behoord, maar wordt verhuurd (1973).
Noot:
1. De Kruisstee is een boerderij dat heeft toebehoord aan het klooster Rottum, maar het huis behoort dan blijkbaar aan de meier. Waarschijnlijk is het een steenhuis geweest. Althans op 1536 dragen de voogden over de vier kinderen van Harmen 'up de Kruystede' aan Arend 'up de Kruystede' over het huis 'up de Kruystede' met alle steen aan het huis, bemuurd en onbemuurd, in of boven de aarde, met alle goederen daarin behalve geld en zilverwerk. Van een overdracht van land wordt niet gerept in de akte. (Uit: A. Pathuis, het handschrift 'Ommelander eer' van pater Franciscus. Mijleman S.J., missionaris der Ommelanden 1639-1667. Archief gesch. Kath. kerk in Nederland VII 1956, blz. 9, 10.).
Het ligt nog steeds op een omgracht terrein en is een kop-hals-rompboerderij waarvan het voorhuis zeven traveeën diep is en twee vertrekken bevat. In het woongedeelte zitten kruisvensters en in het voorste vertrek bevindt zich een oude schouw met boesem. Op een kleine gevelsteen is het jaartal 1607 aangegeven. Het voorste vertrek beslaat de volle breedte van het voorhuis en heeft aan de binnenhoek een kastenwand boven een kelder. In de voorgevel twee en in de zijgevel vier stenen smalle vensters met tussendorpel. Tegen de voorgevel 17e eeuwse schouw op gebeeldhouwde hermen; in het fries tussen wapenstenen en voorstelling van de Verkondiging. In het achtervlak tegels waaronder vier tableaux. De boerderij is mogelijk een steenhuis geweest en gaat in 1474 samen met de rest van de proosdij Usquert over in handen van het Rottumer klooster Juliana. Het voorhuis stamt uit de zestiende eeuw en de boerderij is geheel omgracht (aanvulling: Harm Hofman)..
Volgens een sage heeft deze boerenplaats zijn naam op de volgende manier gekregen: Lang geleden, toen er nog geen dijken waren, zag iemand op zondag op het wad twee enorme zwanen zwemmen. Ze hadden een donker ding bij zich, dat ze tussen zich in vooruitduwden. Toen ze aan land kwamen, bleek het een houten kruis te zijn. De zwanen vlogen weg en de mensen overlegden wat ze moesten doen. Ze wilden op het punt een kerk bouwen, maar daar op de rand van de kwelder kon dat niet. Toen hebben ze het kruis laten verslepen door twee witte ossen. Die gingen er al even voorzichtig mee om als de zwanen. De ossen kenden het pad en hielden pas stil voor het klooster Wijtwerd. Zo is het kruis in het klooster gekomen en de plek waar de zwanen aan land kwamen was Kruisstee, waar later de boerderij is gekomen . Bron: Wikipedia, Groot Kruisstede. Licentie: Creative Commons.
Bron artikel:
Ommelander Borgen en Steenhuizen, Formsma, Luitjens Dijkveld Stol, A. Pathuis, 1973.
De borg Holwinde
Holwinde is waarschijnlijk in oorsprong de naam van een streek. Deze heeft in het kerspel Usquert gelegen, maar behoort in die tijd tot de rechtstoel Zandeweer c.a. Deze rechtstoel is verdeeld in 36 ommegangen liggende op 16 heerden. Vier daarvan heeft drie ommegangen, twaalf twee. Tot deze vier heeft Sybrandaheerd op Holwinde behoord. De drie ommegangen op deze heerd zijn echter niet in één hand gebleven.
Afbeelding: De borg Holwinde. Foto van een tekening gemaakt door Hendrik Faber uit Zandeweer in 1920. Vervaardiger: M.A. Douma, 1973. Bron: RHC GA, Groninger Archieven, Beeldbank Groningen. Deze afbeelding is gemaakt naar de tekening hieronder. De wapens van Sickinghe en Herema staan nu niet meer in de tekening bovenaan, maar eronder.
De naam Holwinde heeft de naam Sybrandaheerd verdrongen. Reeds in 1558 is sprake van Holwinsterheerd. In dat jaar verkopen Reyner Fockens en Aechte zijn huisvrouw, aan Tonnys Feltken en Grete zijn huisvrouw:
...een lutke hundert landes (ongeveer een gras) myt alle sijn thobehoeren ghelegen onverscheyden in Holwijnster heerdt...
Ook wanneer in 1587 Hayo Manninga de heerd, die zijn vrouw Dutmer Rengers bij haar huwelijk meegebracht heeft, verkoopt, heet hij'de Holwinde'. Bij die gelegenheid vindt een opmeting plaats door de landmeter Gerrit Hopper. De heerd is dan 130 grazen groot, waarbij nog 33 jukken uiterdijk komen. Wie de koper is, wordt niet meegedeeld.
In 1601 wordt de heerd, die dan in bezit is en gebruikt wordt door Tonnys Jacobs, bij executie verkocht. Dan is de heerd ongeveer 177-1 gras groot. Koper wordt Herman Sickinghe, getrouwd met Beele (elders Wemele genoemd) Clant. Herman Sickinghe (van Ungersma) bezit reeds de op de heerd liggende rechten welke hij geërfd heeft van zijn moeder Anna Gisens. Deze heeft ze, althans gedeeltelijk, in 1578 gekocht van Haio Manninga en zijn vrouw Dutmer Rengers namens Wolter Huinge en Anna Rengers. In het klauwboek Tjassens komen ze dan ook voor als Rengers' rechten.
Na de dood van Herman Sickinghe komt bij boedelscheiding van 1616 de heerd 'de Holwinde' aan zijn dochter Wobbe (elders Beele), getrouwd met Ludolf Heerma. De heerd is dan verhuurd aan Siabbe Allers. Deze meier verkoopt in 1617 zijn behuizing en melkenkamer op Holwinde aan Ludolf Heerma. Huis en heerd heeft nu dezelfde eigenaar en het vermoeden ligt voor de hand, dat Ludolf Heerma de behuizing tot een borg heeft omgebouwd of er een nieuwe borg gesticht heeft. Deze heeft op de bestaande kaarten ook een 17e eeuws uiterlijk. De heerlijkheid en gerechtigheid vallende op Holwinde, die Johan Sickinghe geërfd heeft, schenkt deze aan zijn zuster Beele.
Afbeelding: De borg Holwinda te Holwinde, Vervaardiger P.B. Kramer. Foto van een tekening van JV van de Borg Holwinde. Annotatie: W.J. Formsma e.a. Ommelander Borgen en Steenhuizen, 1973. Toegangsnummer 1759 nr. 5818, p. 434. Bron: RHC GA, Groninger Archieven, Beeldbank Groningen.
Het echtpaar Heerma-Sickinghe dat zich op Holwinde vestigt is rooms-katholiek. Op 25 juni 1607 heeft Gedeputeerde Staten Ludolph Herema met zijn beide zusters Ave en Jantyen 'paspoort' (toestemming) verleend om in de Ommelanden 'residentie te houden tot revocatie, mits niets attenderende tegen de landen in het generaal en deze provincie in het particulier'. Dit belet hen evenwel niet het katholicisme te steunen. Op de buitensingel staat zelfs een bidkapel. Het huis is het toevluchtsoord van de jezuïetenpater Franciscus Mijleman, die er in 1667 overlijdt. Hij wordt bijgezet in de grafkelder van de Heerma's op het koor van de kerk te Usquert. Dat rooms-katholieken grafkelders hebben in hervormde kerken is dus heel gewoon. Deze grafkelder is volgens de 'Groninger Gedenkwaardigheden'van Pathuis/Alma niet meer zichtbaar.
Ludolf Heerma, die de 'princeps catholicus Omlandicus' genoemd wordt, overlijdt in 1670, zijn weduwe in 1674.
Holwinde vererft op hun zoon Tjaert of Theotardus, die omstreeks 1706 sterft.
Grafkelder Heerma in de kerk van Usquert
HOLLWINDA HOC CLAUDITUR ANTRO. ANNO 1644.
Wapens en helmtekens: Rechts: HEERMA. Links: SICKINGHE. N.B. Sluitsteen van noordelijke kelder. Niet meer zichtbaar. Gipsafgietsels in kerk. Zie: Almanak ter bevordering van kennis en goeden smaak. 1837, blz. 30. D.E. Zuidhof. Geschiedenis van het oude dorp Rottum. Uithuizen 1857. Blz. 138. Provinciale bibliotheek Friesland. Handschrift nr. 267 Vlg. Ludolf van Heerma en Bele Sickinghe. Zie: OBS, blz. 434. GDW, blz. 693, nr. [3842].
Een zoon uit zijn tweede huwelijk, met Tjaertje Clant, Johan Dominicus, verkrijgt de borg in zijn geheel, doordat in 1713 de medeërfgenamen hem hun aandelen in de borg verkopen, met schuur en verdere 'timmeragie', hof, gracht en singel, bomen en plantages, een ommegang redgerrecht in de klauw van Zandeweer, een dijkrecht en landerijen.
Johan Dominicus sterft in 1742, zijn vrouw Clara Ernestina Francisca Gramaye in 1760. Zij overleven hun kinderen en zo vererft Holwinde op Joost Jan van Goltstein, een zoon van een zuster van Clara Gramaye en haar man Steven van Goltstein, heer van Nieuw- en Oud-Folkerda.
Deze Joost Jan van Goltstein komt in 1761 voor als heer van Folkerda en Holwinde. In dat jaar sluit hij een overeenkomst met Mello Alberda van Nijenstein over de verdeling van het jachtgebied in de jurisdictie van Zandeweer c.a. Zij zijn de enige hoofdelingen in de jurisdictie en dus alleen tot de jacht gerechtigd. Van de 36 ommegangen bezit Goltstein er maar één, Alberda de overige, waarvan zelfs twee vallende op Holwinde. In hetzelfde jaar laat Van Goltstein ook de borg publiek verkopen met 45 grazen land, tezamen 189 gl. en 8 st. huur doende. De verkoop is waarschijnlijk niet doorgegaan, want in 1768 biedt zijn zoon Steven Adolf de borg opnieuw te koop aan, nu af te breken tot de keukenmuur.
Uit de inventaris van de bezittingen van Steven Adolf van Goltstein en wijlen zijn echtgenote Alida Ernestina van Ripperda, opgemaakt in 1773, blijkt, dat de borg dan reeds gedeeltelijk is afgebroken en de bomen gekapt. De opbrengst van materialen en hout bedraagt 1100 gulden.
Het stenen poortgebouw waarin een paar volgeladen wagens kunnen staan wordt omstreeks 1830 afgebroken. Naast de poort leidt een brede gemetselde trap naar het water.
De brede gracht om het borgterrein is nog intact (in 1973); alleen de noordkant voor de achtergevel van de schuur is gedempt. De singel is verdwenen, maar nog wel te herkennen.
Het borgterrein is vrij hoog, de borg zal ongeveer gestaan hebben waar de boerderij nu staat, met het front naar het westen. Midden in de gracht staat een dikke eiken paal, de rest van een smalle burg. Van de bidkapel op de westersingel zijn enige jaren geleden de fundamenten gevonden. Bij de brug over de noordergracht is een grote poort. Daarnaast aan de binnenzijde aan de westkant heeft een brede stenen trap naar de gracht geleid.
Afbeelding: HOLWINDE (Kantens, sectie B 2, no. 292).
1. Borgstee. 2. Boerderij Langenhuis. 3. Weg naar Uithuizen. 4. Weg naar Usquert. 5. Holwinder maar. 6. Weg vanaf weg Usquert-Kantens naar Zandeweer. Let op: de maten die aangegeven zijn in de tekening zijn niet correct weergegeven. In werkelijheid zijn de afstanden veel groter.
Bron artikel: Dr. W.J. Formsma, R.A. Luitjes-Dijkveld Stol, A. Pathuis, De Ommelander Borgen en Steenhuizen, Assen, 1973.
Literatuur:
A. Pathuis, Het handschrift 'Ommelands eer' van pater Franciscus Mijleman S. J., missionaris der Ommelanden 1639-1667. Archief gesch. Kath. kerk in Nederland VII 1956, blz. 9, 10.
Uitgebreide geschiedenis
Inleiding bij de geschiedenis van de beide borgen
De geschiedenis van de borgen te Usquert, Ludema en van Holwinde, gaat niet zeer ver terug. Het belangrijkste huis, Ludema, wordt voor het eerst in de zestiende eeuw genoemd, terwijl Holwinde als borg pas na 1600 ontstaat. Beiden zijn zij voortgekomen uit zogenaamde edele heerden, dat zijn boerenplaatsen die vanouds aandeel in de plaatselijke rechtspraak (het redgerrecht) hebben. Daarbij moet worden bedacht dat Holwinde in die tijd niet tot het ambtsgebied van de lokale plattelandsrechter (redger), de rechtstoel van Usquert, behoort, maar tot die van Zandeweer. Onder de laatste vallen ook Oldenzijl, Oosternieland en Rottum. Wel ligt Holwinde in het kerspel Usquert, evenals Oldorp, dat echter weer deel uitmaakt van de rechtstoel van Uithuizen.
De tijd tot 1600
De periode van de veertiende tot de zestiende eeuw is te karakteriseren als de hoofdelingentijd. Onder hoofdingen verstaan we de bovenlaag van de bevolking (de elite) in de Friese landen tussen Vlie en Wezer, waartoe ook het Groningerland behoort. In tegenstelling tot de aangrenzende gebieden, die eigen landsheren kennen en een (feodale) adel die hiervan afhankelijk is, blijven de Friezen gedurende de middeleeuwen baas in dit eigen huis. Zij erkennen slechts de (Duitse) Keizer boven zich, maar dit is een formaliteit. Het rijkshoofd bevindt zich te ver weg en heeft veelal te weinig macht om een werkelijke bedreiging voor de buitenste rand in het Rijk te vormen. Het huidige Nederland behoort hier nog tot 1648 toe. In het gebied tussen Vlie en Wezer ontstaat vanaf de twaalfde eeuw een aantal grote boerenrepubliekjes, zoals onder andere Hunsingo en Fivelingo.
In deze - tamelijk - democratische staatjes zien we sinds de dertiende eeuw een groep 'machtigen' en 'rijken' verschijnen, die soms als 'edelen' (Latijn: nobiles) worden aangeduid. Zij zijn de onmiddellijke voorgangers van de hoofdelingen geweest. Sommige van de families die sinds de veertiende eeuw als zodanig worden aangeduid, gaan aanwijsbaar terug op zulke nobiles. Over het antwoord op de vraag hoe het hoofdelingenwezen ontstaan is, wordt al tientallen jaren gediscussieerd, vooralsnog zonder dat het verlossende woord gesproken is. Het voert te ver om hier diep op in te gaan, een overzicht van de opvattingen volstaat. Sommigen zien de hoofdelingen als een nieuw verschijnsel, dat vanaf de veertiende eeuw op de voorgrond treedt en dat sterk begunstigd wordt door de grote welvaart van het kleigebied in de voorafgaande twee eeuwen. Hierdoor is in feite iedereen met rijkdom in staat een machtspositie op te bouwen. Anderen zien de hoofdelingen als afstammelingen van bestuursambtenaren uit de tijd van Karel de Grote [ca. 800[, of zelfs van een oudere Germaanse "oeradel". De meest recente opvatting lijkt echter de beste kansen te hebben: het verschijnsel hoofdeling kan elementen van beide in zich hebben. Immers, een landsheerlijk gezag dat een adel kan creëren, ontbreekt in Friesland' en zo kan in principe iedereen tot de maatschappelijke bovenlaag doordringen die daartoe de middelen [bijvoorbeeld macht, aanzien, rijkdom en dergelijke[ bezit. De hoofdelingenstand is dus een sociale groep die wel sterke overeenkomsten vertoont met de feodale adel elders in Noordwest-Europa, maar die toch geen echte adel is.
Formeel bestaat er in de Friese landen daarom geen verschil tussen een eigenerfde - een vrije boer met eigen grondbezit - en een hoofdeling, die ook land bezit. Sommige hoofdelingenfamilies onderscheiden zich, wat hun rijkdom betreft, trouwens niet van die van de eigenerfden. Wel zijn er in de late middeleeuwen al geslachten, bijvoorbeeld Ewsum, Ripperda en Onsta, die zich door een zeer groot grondbezit en grote maatschappelijke invloed van de rest onderscheiden. Daardoor bestaan er wel sociale verschillen binnen de hoofdelingengroep. Hierbij blijft het echter, ook in de zeventiende eeuw, toen de Ommelander jonkers (de opvolgers en nazaten van de middeleeuwse hoofdelingen) een mislukte poging doen hun eigen sociale groep ook juridisch van de rest van de eigenerfden te scheiden. Hierdoor is er geen Ommelander ridderschap ontstaan, zoals in Drenthe of Overijssel het geval is. De eigenerfde boeren blijven als tevoren vertegenwoordigd in de Ommelander en Provinciale Staten, wat uniek is. In Noordwest-Europa is dit verschijnsel vóór de Franse Revolutie (1789) beperkt tot de huidige provincies Friesland, Groningen en Drenthe en het aangrenzende Duitse Oost-Friesland.
In Usquert schijnen zich vóór de zestiende eeuw geen hoofdelingen te hebben gevestigd. In de veertiende eeuw worden hier leden van een geslacht Bywema (Bywinga) genoemd, maar hun sociale achtergrond is onduidelijk. Vroeger ligt er een Biwema- of Biwingaheerd in het oostelijk gedeelte van de rechtstoel Usquert. In 1387 blijkt Hayo, de zoon van Rener Biwama te Aldathorpe (Oldorp) land te bezitten in Uthusera hammerke, ten oosten van Uithuizen [1]. Zes jaar later is de priester Menolt Bywinge een van de twee gelijktijdig genoemde proosten der proosdij van Usquert. Op te merken valt nog, dat Bywingaheerden behalve onder Usquert en te Oldorp ook voorkomen in Westeremden en Zeerijp. Uit de klauw [2] van Usquert, die uit de tweede helft van de zestiende eeuw dateert blijkens de hierop voorkomende namen van de eigenaars van de edele heerden, valt af te leiden dat toen vooral de grote hoofdelingen van elders in Usquert invloed moeten hebben gehad. We vinden daar namen als Ewsum, Mepsche, Tamminga en Westerwolde [Addinga], daarnaast Cater, Clant, Lewe en Rengers. De rechten op Ludema behoren destijds reeds aan het hoofdelingengeslacht Clant.
Men moet hierbij bedenken dat sinds de late middeleeuwen het bezit van deze rechten niet meer noodzakelijkerwijs aan het eigendom van de bijbehorende grond is gebonden. Uit praktische overwegingen verkoopt men de rechten wel apart van de heerd waarop zij oorspronkelijk rusten. Veel eigenaars, vooral gewone boeren, zijn niet geïnteresseerd in deze zogenaamde heerlijke rechten, die vaak meer last dan voordeel opleveren. Bovendien duurt het in de grotere rechtstoelen vaak zeer lang, soms wel meer dan honderd jaar, voordat de eigenaar van een bepaalde heerd weer aan de beurt is om het redgerambt te bekleden. De kopers van de rechten, meestal hoofdelingen, kunnen zo met minder onkosten volstaan, omdat ze niet ook nog eens het bijbehorende land hoeven te verwerven, dat dikwijls bijzaak is. Zo komen in de loop van de zeventiende eeuw vier van de vijf rechtsommegangen in Usquert in handen van het huis Ludema, dat daardoor op de rechtspraak ter plaatse een overwegende invloed uitoefent [3]. Zover is het, zoals gezegd, in de zestiende eeuw nog niet: de familie Clant bezit dan alleen de rechten van Ludemaheerd en, gezien het verdere verloop van de geschiedenis, naar we mogen aannemen ook het bijbehorende land.
De rechten op Gaykemaheerd bijvoorbeeld, vlak ten westen van het borgterrein gelegen, op de plaats waar zich thans de boerderij "Luidema" bevindt, zijn op dat moment in handen van de familie Tamminga. Grond en rechten behoren een eeuw later aan de buren op Ludema. Of er een verband bestaat tussen oud bezit van de Tamminga's onder Usquert en het huwelijk van Onno Tamminga van Bellingeweer met de erfdochter van Ludema in 1642, is onduidelijk. Bekend is toch, dat huwelijken in jonkerskringen meer uit rationele [economische, politieke] overwegingen, dan uit liefde worden gesloten.
Afbeelding: Onno Tamminga. Licentie: Public Domain.
De eerste Clant die te Usquert wordt genoemd is Gert of Gerhardus, een zoon van Allert Clant van Menkema en Johanna Wicheringe. In 1580, als Noordoost-Nederland door het zogenaamde Verraad van Rennenberg in Spaanse handen komt, wijkt Gert Clant uit naar Oost-Friesland, evenals zijn zoon Egbert. In de winter van 1587 wil de laatste met andere ballingen naar Groningerland overvaren om hun bezittingen te inspecteren. Dit schiet de leider van de uitgeweken Ommelanders, Johan Rengers ten Post, blijkbaar in het verkeerde keelgat: hij geeft te kennen dat het om veel te veel personen gaat - het zijn er maar vier - en dat hij geen houder van een veerschip is! Bovendien wendt hij ook voor geen Egbert Clant van Usquert te kennen.
Voor deze onredelijke uitval - het gaat om personen die onverdacht zijn - moet Rengers zich verontschuldigen en korte tijd later, in februari, krijgen de heren in kwestie alsnog toestemming om te vertrekken. Overigens gaat dan zijn vader Gert in plaats van Egbert Clant. Een jaar later bevindt Egbert zelf zich in de Ommelanden voor zaken. Bij Fecko Ompteda op 't Zandt thuis wordt hij ziek en sterft op 27-jarige leeftijd. Tekenend voor de toestand hier te lande aan de vooravond van de Reformatie is dat de pastoor van 't Zandt, die de begrafenis leidt, er geen bezwaar tegen heeft om Clant zonder 'papissche diensten' ter aarde te bestellen. Alleen moet hij dan wel zijn witte koorkleed aanhouden, zo zegt hij; dat moet de familie maar voor lief nemen. Een ketterse begrafenis dus, in een rooms jasje. De reden is duidelijk: de geestelijke, die niet onwelwillend staat tegenover protestantse denkbeelden, wil geen moeilijkheden met zijn katholieke superieuren. Later schijnt hij overigens binnen de veilige muren van de borg Ompteda tegen de begrafenisgasten gezegd te hebben dat de jonge Clant ook zonder de ceremoniën wel een 'arffgenaem des ewigen levents' zal zijn [4].
Uit geheel ander hout gesneden is Harmen Sickinghe, die in 1601 eigenaar wordt van de Holwindster heerd. Hij is een zoon van de Groninger burgemeester Johan Sickinghe, die de borg te Warffum heeft gekocht. Uit de erfenis van zijn ouders krijgt Harmen later Ungersma in Uithuizermeeden, dat door zijn moeder in 1571 is verworven. Hij en zijn broer Feye staan in de twisten tussen Stad en Ommelanden aan de kant van de laatste. Harmen Sickinghe is zelfs gedeputeerde en behoort tot degenen die in november 1577 door de Stad worden gegijzeld. In september 1578 ontvluchten hij en de meeste medegegijzelden in het geheim Groningen, tegen hun schriftelijke belofte en erewoord in [5].
Na het Verraad van Rennenberg [1580] wijkt ook Harmen Sickinghe uit naar Oost-Friesland, maar zijn sympathie voor de Opstand tegen het bewind van Filips II is tanende. Deze ontwikkelt zich op politiek en kerkelijk gebied steeds meer in radicale richting. Omdat de Ommelanden - in tegenstelling tot de stad Groningen - zich in 1579 bij de Unie van Utrecht hebben aangesloten, steunen zij ook automatisch de Opstand. Sickinghe is als Ommelander wel anti-Gronings, maar dit betekent niet vanzelfsprekend dat hij ook een geuzenvriend is.
Sickinghe is een Nederlands oud adellijk regentengeslacht van hoofdelingen en jonkers uit de provincie Groningen. In Stad en Ommelanden zijn zij veelal actief als bestuurder, politicus, rechter of militair. Het geslacht speelt een belangrijke rol in de geschiedenis van Groningen en levert door de eeuwen heen tenminste twaalf burgemeesters aan de stad Groningen.
Al in 1582 neemt Sickinghe geen deel meer aan de vergaderingen van de Ommelander ballingen. Weldra volgt hij het voorbeeld van zijn zwager Jurgen Lewe op Onnema te Zandeweer en dat van diens vader Joost Lewe van Peize. Deze zijn ook uitgeweken, maar verzoenen zich reeds in 1583 met de hertog van Parma, diens veldheer Verdugo en de stad Groningen. Zij keren vervolgens naar huis terug. Harmen Sickinghe heeft nog een veel dringender reden gehad om zich buiten Stad en Lande op te houden: als gedeputeerde van de Ommelanden is hij in 1575 betrokken bij een geldlening met het doel 1000 schietgeweren voor het platteland aan te schaffen, voor 21/2 daler het stuk. Als degenen die zich borg gesteld hebben voor het geld, in moeilijkheden komen, probeert Sickinghe zich met allerlei laffe ('onadelicke') uitvluchten aan zijn verantwoordelijkheid te onttrekken. Dit brengt zelfs één van zijn borgstellers zó tot wanhoop, dat deze zich verdrinkt.
Afbeelding: Portret van Pieter Rembt Sickinghe, anno 1815 - 1821. Bron: RKD Den Haag. Licentie: Public Domain
In deze kwestie van de geweren is Harmen Sickinghe één van de hoofdverantwoordelijken, omdat hij en zijn Ommelander medegedeputeerden op eigen houtje de zaak hebben behandeld als een order die de gehele provincie aangaat, zonder toestemming van de Stad [6].
Met 's konings pardon op zak denkt Sickinghe zich nu ook weer in het Spaansgezinde Groningen te kunnen vertonen, maar Burgemeesteren en Raad denken daar anders over. In 1585 moeten zij hem tot drie maal toe aanzeggen de stad onverwijld te verlaten [7]. Kennelijk zijn zij z'n vlucht in 1578 en zijn rol in de gewerenaffaire nog niet vergeten. In de Ommelanden kan Sickinghe zich evenwel ongehinderd bewegen; in 1587 is hij redger van Uithuizen[8]. Mogelijk woont hij dan op Ungersma in Uithuizermeeden, dat toen nog met Uithuizen één rechtstoel vormt. Zijn zwager Jurgen Lewe komt als redger te Usquert voor in 1588 en 1589. Vader en zoon Lewe en schoonzoon-zwager Harmen Sickinghe hebben zich onder de vijand begeven vanwege hun grote bezittingen, zo weet de Ommelander boer-kroniekschrijver Abel Eppens mee te delen, die zelf als balling in Emden woont. Op alle fronten passen zij zich aan de toestand thuis aan. Zo wordt de oude Joost Lewe in 1589 met alle gebruikelijke katholieke ceremoniën begraven. Ook Egbert Clant van Menkema, een oom van de jonge Egbert van Ludema, die in hetzelfde jaar op 70-jarige leeftijd sterft, heeft zich staande weten te houden door tijdig van partij te wisselen. Hij heeft zelfs het land nooit verlaten [8].
Onder meer de vroegere borgen Breedenborg bij Breede, Asingaborg (of Warffumborg) bij Warffum, Beyum bij Zuidwolde, Englumborg bij Oldenhove, Holwinde (of Sybrandaheerd) en Ludemaborg bij Usquert, Thedema bij Noordwolde, Ungersma bij Uithuizermeeden en de Winsumborg bij Winsum zijn bewoond geweest door de Sickinghes.
De zeventiende en achttiende eeuw
Als in 1594 de stad Groningen in handen van de opstandige, Staatse partij valt, wordt zij met de Ommelanden weer tot één gewest verenigd, dat tot de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden toetreedt. De ballingen uit Stad en Lande kunnen terugkeren en allen die bij het landsbestuur zijn betrokken, moeten een eed afleggen, waarbij zij beloven de Spaanse koning af te zweren en niets tegen de Staten-Generaal te ondernemen. Wanneer Harmen Sickinghe en Jurgen Lewe begrijpen dat het getij is verlopen, besluiten zij de bakens te verzetten en zich aan de nieuwe toestand aan te passen.
Op 5 augustus 1594 legt een groot aantal jonkers en eigenerfden de eed af. Bovenaan de lijst staat Harmen Sickinghe! Zwager Jurgen Lewe is eveneens van de partij, maar doet dit onder voorbehoud: 'onvercort mijn religion', net als neef Johan Sickinghe van Warffum. Zij blijven dus rooms-katholiek.
In de politiek spelen Harmen Sickinghe en Jurgen Lewe geen rol meer; zij zijn dan trouwens al oud. Gezien hun handel en wandel in de voorgaande jaren zullen zij bij de ballingen, die hun oude plaatsen weer hebben ingenomen, wel met wantrouwen zijn bezien. De jonge Sickinghe van Warffum kijkt eerst de kat uit de boom en neemt pas na 1606 deel aan het Ommelander politiek bedrijf, evenals Johan Lewe van Ulrum, een broer van voornoemde Jurgen. Ook hij is Spaansgezind geweest. Zo is hij raadsheer in Groningen en wordt hij in 1594 als burgemeester afgezet. Voor hem is er voortaan geen plaats meer in de Groninger magistraat. Johan Lewe en Johan Sickinghe hebben zich later - althans uiterlijk - aan de nieuwe calvinistische kerk geconformeerd, voor ieder die een politieke loopbaan ambieert, een absolute voorwaarde.
Johan Clant van Usquert staat aan de 'goede', dat wil zeggen Staatse, kant en voor hem zijn er daarom kansen weggelegd op het Ommelander politieke toneel, ware het niet dat hij er de voorkeur aan geeft tot de Groninger stadsregering toe te treden. Hij is onder andere raadsheer en burgemeester geweest. Voor Usquert heeft hij nooit op de Ommelander landdagen gecompareerd [11]. Vermoedelijk hangt dit samen met het feit dat hij met Elisabeth Alberda getrouwd is. Hoewel een van de oudste hoofdelingengeslachten in de Ommelanden, heeft de familie Alberda in de tweede helft van de zestiende en in het begin van de zeventiende eeuw zitting gehad in het Groninger stadsbestuur en speelt zij in de Ommelanden geen rol. Waarschijnlijk heeft het huwelijk voor Johan Clant de weg geëffend naar het Groninger stadhuis, evenals trouwens later voor zijn schoonzoon Edzard Rengers ten Post. Deze trouwt met Clants dochter Bouwe. Ludema zal destijds dus hoogstens de functie van zomerverblijf hebben gehad. Van een borg ('huis') met bijbehorende rechten te Usquert is pas in 1623 sprake, wanneer Johan Clants dochter Elisabeth met Unico Rengers van Slochteren trouwt.
Er wordt dan ook een borgheerd genoemd [12]. Of dit de Ludemaheerd is, met 50 juk binnen- en 8 1/2 juk buitendijks land, die in deze tijd voorkomt, is twijfelachtig. Deze is destijds (1630) aan een zekere Peter Tonnis verhuurd. In 1685 vinden we een plaats van 59 jukken "omtrent het huijs Luidema gelegen", binnen- en buitendijks land, waaronder begrepen zijn de kwelder en 5 jukken vrij land, Tjuchum genaamd. Deze landerijen worden aan een meier verhuurd. Het borgland omvat 333/4 juk binnenland, waarvan de eigenaar van de borg zelf 16 jukken gebruikt. De rest is aan diverse personen verhuurd [14]. Uit de beschrijving is duidelijk dat eerder genoemde landerijen rond de borg liggen. Het is niet onwaarschijnlijk dat beide complexen oorspronkelijk samen de heerd vormen, waaruit de borg Ludema voortkomt. Later heeft men deze dan gesplitst, waarbij men onder het huis zoveel kavels behouden heeft als nodig zijn om tenminste 30 jukken borgland te hebben. Een en ander houdt verband met de vereiste hoeveelheid land die men in eigendom moet hebben wanneer men op de Ommelander landdagen wil compareren [15].
Afbeelding links: Mello Alberda (1642-1699); schilderij van Hendrick ten Oever. Licentie: Public Domain
Interessant is het perceel 'Tiuchum'. Met deze naam wordt vroeger het land in het uiterste zuidwesten van het kerspel Usquert aangeduid: een complex van landerijen die alle spits uitlopen op één punt, alsof het stukken taart betreft. Thans bevindt zich hier de vuilnisbelt, waardoor de oorspronkelijke structuur van het gebied ernstig is verstoord. Dit land is rond 1700 verdeeld onder de boerderijen Doornbusch, Gaykemaheerd, een verdwenen boerderij die destijds tegenover de huidige Westerhuisheerd ligt, en één dito ten noordoosten van Doornboschheerd. Dan bezit de pastorie nog een stuk land op Tiuchum, evenals een verdwenen boerderij die direct ten oosten aan het dorp Usquert grenst. In dezelfde kavel heeft ook de Kruisstee een aandeel. Het is duidelijk dat het hier grondbezit van de oude Usquerder heerden betreft. De kunstmatige verkaveling van Tiuchum duidt op een late verdeling van het gebied. Hier zullen zich de gemene weiden en meeden (hooilanden) hebben bevonden, die als verst verwijderde en kwalitatief slechtste gronden pas in de late middeleeuwen, of nog later, worden geprivatiseerd en onder de rechthebbenden verdeeld. Unico Rengers compareert, in tegenstelling tot zijn schoonvader Johan Clant, wèl vanwege Usquert op de Ommelander landdag. In 1634 hertrouwt hij met Anna Tamminga van Bellingeweer (1605 - 26 oktober 1661). De banden met deze familie worden nog eens aangehaald wanneer de dochter van Unico Rengers (ca 1600 - ca 1636) en Elisabeth Clant (ca 1600 - 1633), ook Elisabeth (1624-1684) geheten, trouwt met Onno Tamminga (1614-1684). Ludema beleeft onder dit echtpaar zijn bloeitijd. Tamminga behoort tot de invloedrijkste Ommelander jonkers van zijn tijd. Bij de twisten tussen Stad en Ommelanden, die in het midden van de zeventiende eeuw weer oplaaien, weten zijn tegenstanders hem buiten spel te zetten door hem uit de landdag te werken (1658). Dit heeft te maken met het eigenmachtig optreden van een groepje jonkers, dat de macht in de Ommelanden aan weinigen, namelijk aan henzelf, wil brengen en de 'gewone' eigenerfden voorgoed uit het bestuur wil weren. De leiders van deze regentenkliek zijn Berend Coenders van Huizinge en Osebrand Johan Rengers van Slochteren. De laatste is een neef van Elisabeth Rengers, de vrouw van Onno Tamminga van Ludema.
Grafzerk in de kerk van Usquert:
D'HOOGWELGEBOREN HEER MYNHEER JOHAN CLANT, HEER VAN LUIDEMA, TOT USQUERT CUM ANNEX JONKER EN HOVELING. OBIIT DEN 27 JUNY 1708. AETATIS 54.
Wapen: Gevierendeeld: I Clant; II Conders; III Braemsche; IV Alberda.
Kwartieren: CLANT BRAEMSCHE CONDERS ALBERDA SCHAFFER SCHAFFER SCHAFFER RIPPERDA MEPSCHE NOESTEN ROLTMAN BROERSEM HUBBELDINGE MEPSCHE ALBERDA TAMMINGA
N.B. Niet meer aanwezig. Vermeld, zonder wapenfiguren: RAG, Archieven [De Marccs] van Swinderen. inv. nr. 689. GDW, blz. 693, nr. [3841].
Zowel Tamminga als Rengers behoren in 1672 tot de zes vermogendste ingezetenen van Stad en Lande. Zij staan te boek met een vermogen van 200.000 gulden, wat voor die tijd een fortuin is. Alle zes rijkste personen van Stad en Lande zijn destijds overigens Ommelander edelen.
Van de drie dochters van het echtpaar Tamminga-Rengers trouwt er één met Mello Alberda, die in 1682 Menkema te Uithuizen koopt. Met de erfenis van zijn schoonvader ziet Alberda zijn vermogen verdubbelen.
Afbeelding links:
Elizabeth Tamminga van Ludema [ca. 1643 - vóór 5-3-1694]. Zij trouwt drie maal: in 1673 met Evert Lewe, in 1678 met Egbert Horenken van Dijksterhuis; in 1680 met Feyo Sickinghe. Schilderij van H. ten Oever, omstreeks 1675. Licentie: Public Domain
Een andere dochter, Elisabeth Tamminga, erft Ludema. Zij sterft reeds tien jaar na haar ouders (1694). De zoon uit haar eerste huwelijk, Evert Joost Lewe, erft Ludema met het borgland (333/4 juk), enige prebende landerijen en een aangrenzende boerderij met het huis en de schuur daarop; verder de bijbehorende heerlijke rechten te Usquert. De beide zoons uit het derde huwelijk van Elisabeth Tamminga met Feyo Sickinghe moet Lewe uitkopen. Ludema c.a. komt dan in totaal op 17.000 gulden(?). Daaruit blijkt dat het destijds een aanzienlijke borg moet zijn geweest, al is de hoeveelheid redger- en andere rechten die bij het huis horen gewoonlijk de prijsbepalende factor. Maar ook ondanks dat krijgt men de indruk dat Ludema kostbaar is ingericht: zowel in 1685 als in 1694 worden speciaal, naast het boeren- en brouwgereedschap, de meubels in de voorzaal en het goudleerbehang genoemd. Dit laatste is een kostbaar deel van de inrichting op vele borgen en in stadshuizen in de zeventiende en achttiende eeuw. Zo kostbaar, dat het vaak bij de verkoop van het huis is uitgezonderd; men neemt het dan mee naar een volgende woonstee. In het geval van Ludema wordt het speciaal genoemd als bij het huis behorend.
Evert Joost Lewe ruilt in 1700 Ludema c.a. met Johan Clant tegen het Huis te Aduard c.a. Deze Clant is een wonderlijk heerschap. Van zijn vader erft hij de Breedenborg bij Warffum, terwijl zijn vrouw, Ebelina Johanna Clant, erfgename van Menkema in Uithuizen wordt. Beide huizen doet hij van de hand (1678, 1682) om zich te Aduard een positie als dorpsheer op te gaan bouwen. Maar ook dit kan hem blijkbaar op den duur niet bevredigen, zodat hij tenslotte in Usquert belandt. Ebelina is al in hun Uithuizer tijd gestorven. Zij is Johans nicht, en hij is op een wel wat onorthodoxe wijze aan haar gekomen. In 1676 schaakt hij haar en trouwt haar in Scheveningen. Zij zijn beiden nog minderjarig. De wederzijdse familie, die volgens het geldende Ommelander recht altijd toestemming voor het huwelijk moet geven, is op deze wijze voor een voldongen feit geplaatst. Er zal wel hebben meegespeeld dat Johan Clant alleen nog een moeder heeft, terwijl Ebelina en haar zuster wees zijn. Kort tevoren is hun enige broer gestorven. Op veel tegenstand zullen de jonggehuwden dus wel niet zijn gestuit. Overigens komen zulke grillen wel meer in de familie voor: de neef van Ebelina, Lucas Clant van Lulema te Warfhuizen, ontvoert op een mooie zomerdag in 1667 de dertienjarige Trudea Clant van Aykema te Grijpskerk, met wie hij in hetzelfde jaar trouwt. Ook zij is wees; haar stiefgrootmoeder zal het nakijken hebben gehad. Dit geval, dat in de hogere kringen van Stad en Lande wel voor de nodige opwinding en gespreksstof zal hebben gezorgd, kan Johan Clant van Breede op een idee hebben gebracht.
De nieuwe heer van Ludema heeft niet lang plezier van zijn laatst verworven bezitting gehad. Hij sterft na zijn kinderen in juni 1708. Zelfs na zijn dood doet hij nog van zich spreken. Zo heeft hij bepaald dat men sectie op zijn lijk moet verrichten en dat er op de avond van zijn begrafenis een groot vuurwerk op Ludema ontstoken moet worden. En met een ongetwijfeld uniek spektakel in een midzomernacht komt de glorietijd van Ludema op ludieke wijze tot een einde...
Men mag aannemen dat de bijzetting in de grafkelder in de Usquerder kerk naar de gewoonte van die tijd 's avonds plaats heeft gehad. Er wordt voor Johan Clant, evenals eerder voor Elisabeth Rengers en Onno Tamminga, een rouwbord in de kerk geplaatst. De wapenborden zijn alle drie verloren gegaan. Van de erfgenamen van Johan Clant krijgt Berend Coenders van Huizinge, een achterkleinkind van de eerder genoemde Berend, Ludema c.a. Het familiehuis Fraam verkoopt hij aan Willem Alberda van Dijksterhuis en de rechten op Ludema ruilt hij met diens broer Unico Allard Alberda van Menkema tegen andere. Uit Unico's nalatenschap (1754) kunnen we ons een beeld vormen van de "heerlijk- en gerechtigheden" die in de bloeitijd van Ludema bij het huis hebben gehoord: de rechtstoel Usquert, inmiddels door verwerving van de vijfde ommegang 'staand' geworden, de vijfde of Usquerder eed in de schepperij van Warffum, die het gebied ten westen van het dorp Westerhorn omvat; voorts de staande dijkrechten van de oude en nieuwe zeedijk van Usquert, de absolute meerderheid van de collatie aldaar en andere [16]. Het zal duidelijk zijn dat Coenders zonder deze rechten geen rol van betekenis in Usquert kan spelen. Voortaan geeft het huis Menkema er de toon aan. De borg Ludema wordt na Coenders' dood in 1742 te koop aangeboden. Daar deze verkoop blijkbaar niet door is gegaan, laat de familie kort daarop het huis slopen. Volgens de overlevering worden met het puin de zeedijken verzwaard, die door de sinds 1732 optredende paalwormplaag over de gehele linie vernieuwd moeten worden. Het borgterrein met het schathuis blijft tot ongeveer 1850 intact. De resten van grachten en singels en het schathuis komen ook voor op een voorstudie voor de eerste militair topografische kaart (1851-1855).
Buiten de zuidwester buitensingel, direct ten zuiden van de huidige boerderij Luidema, is een rechthoekig omgracht erf geweest. Dit hoort eind zeventiende eeuw tot het borgcomplex en wordt "het oude appelhof buiten de singel" genoemd. Het is denkbaar dat dit de huisplaats van de oorspronkelijke Ludemaheerd is geweest. Deze moet dan vlak ten zuiden van de Gaykemaheerd hebben gelegen. De trapeziumvormige gedaante van het borgterrein, dat bovendien niet in de oorspronkelijke verkaveling van de omgeving lijkt te passen, duidt in ieder geval op een late aanleg ervan.
HoIwinde
De geschiedenis van Holwinde begint pas na de dood van Harmen Sickinghe. Zijn dochter Wobbe elders Beele genoemd - krijgt de heerd in 1616 uit de nalatenschap van haar vader. Het complex bestaat in 1630 uit 1073/4juk binnen- en 121/4 juk uiterdijks land [17]. Wobbe en haar man, de Friese jonker Ludolf Herema, hebben bij de aanwezige boerderij waarschijnlijk een borg gebouwd. Hoewel de Heerma's in de zeventiende eeuw tot de aanzienlijkste Ommelander geslachten worden gerekend, speelt hun huis in de politiek geen rol. De bewoners zijn namelijk rooms-katholiek. Harmen Sickinghe heeft aanvankelijk de opstand tegen Spanje wel gesteund, maar zeker niet uit sympathie voor het calvinistische protestantisme, dat veel van zijn tijdgenoten overigens tegenstaat. Hij en zijn nazaten gaan niet tot de nieuwe Kerk over, hoewel zij zich hierdoor wel uitsluiten van deelname aan het landsbestuur, want ondanks het feit dat ieder in de Republiek vrij is te geloven wat hij wil, is voor een maatschappelijke carrière een lidmaatschap van de gereformeerde kerk een vereiste.
Tot ongeveer 1650 zijn de grenzen tussen katholieke en protestantse jonkersgeslachten nog vaag en vloeiend: zij lopen zelfs dwars door de afzonderlijke families heen, die de oude contacten blijven onderhouden. Sinds het midden van de zeventiende eeuw, wanneer het calvinisme onder brede lagen van de bevolking vaste voet krijgt, voltrekt zich ook de scheiding tussen katholieke en protestantse families. Bij de Ommelander adel komen gemengde huwelijken nu niet meer voor.
Afbeelding: Het grondbezit van Onno Tamminga en Elisabeth Rengers van Ludema, 1685.
Gedurende dezelfde tijd worden de maatregelen ook verscherpt om roomse bestuurders te weren. Tot dan toe worden jonkers die hun sympathieën voor het katholicisme niet al te opvallend laten blijken, niet veel moeilijkheden in de weg gelegd bij het uitoefenen van openbare functies. De Heerma's van Holwinde houden zich echter vanaf het begin afzijdig en begunstigen het katholicisme in de streek. Hun rol wordt belangrijker in de tijd dat de Clanten van Menkema - uit pragmatische overwegingen - voor het protestantisme kiezen. Overigens zijn zij zeker geen verklaarde tegenstanders van het katholicisme; van Osebrand Clant, die in het eerste kwart van de zeventiende eeuw Menkema bewoont, is tenminste bekend dat hij nog na 1594 missen laat lezen in zijn huis. Hij is een zoon van de eerder genoemde Spaansgezinde Egbert. Met de komst van de Alberda's in 1682 waait er een andere wind: van Mello Alberda is bekend dat hij de katholieken in Uithuizen niet erg welgezind is en hen de nodige moeilijkheden bezorgt. Het voortbestaan van het katholicisme in Noordoost-Groningen na 1650 is grotendeels te danken aan de bewoners van Holwinde.
Een en ander betekent overigens niet dat in Usquert de heren van Ludema en Holwinde elkaar naar het leven staan: in de - inmiddels protestants geworden - kerspelkerk liggen hun grafkelders broederlijk naast elkaar. Zij zijn ongeveer in dezelfde tijd aangelegd en dit wijst op een zekere samenwerking. Zonder de medewerking van de protestantse bewoners van Ludema kunnen de Heerma's dit nooit hebben bereikt. Immers, in het kerkelijke maakt het huis Ludema destijds in Usquert de dienst uit. De enigen die ernstige bezwaren kunnen hebben gehad, zijn wellicht de calvinistische kerkelijke overheden, die ongetwijfeld de bijzetting van de jezuïetenpater Franciscus Mijleman in de kelder van de Heerma's als provocatie zullen hebben opgevat. Deze heeft op de borg Holwinde huisvesting gehad en overlijdt er in 1667. Mijleman is uiteindelijk bijgezet in de grafkelder van de Heerma's op het koor in de kerk van Usquert.
Een en ander is een uitvloeisel van het collatierecht. Dit vervalt niet als men katholiek is; evenals van de redger- en andere rechten mag men er dan alleen geen gebruik van maken. Zo zullen de Heerma's in de Usquerder kerspelkerk op grond van oude rechten hun lijken hebben mogen begraven.
Grafschrift van Heerma in de kerk:
HOLLWINDA HOC CLAUDITUR ANTRO. ANNO 1644.
Wapens en helmtekens: Rechts: HEERMA. Links: SICKINGHE.
N.B. Sluitsteen van noordelijke kelder. Niet meer zichtbaar. Gipsafgietsels in kerk. Zie: Almanak ter bevordering van kennis en goeden smaak. 1837, blz. 30. D.E. Zuidhof. Geschiedenis van het oude dorp Rottum. Uithuizen 1857. Blz. 138. Provinciale bibliotheek Friesland. Handschrift nr. 267 Vlg. Ludolf van Heerma en Bele Sickinghe. Zie: OBS, blz. 434. GDW, blz. 693, nr. [3842].
Overigens is het redgerrecht op Holwinde nog in 1713 in het bezit van Johan Dominicus van Heerma, maar zestig jaar later is er alleen nog sprake van het jachtrecht. Kennelijk hebben hij of zijn erfgenamen, de familie Van Goltstein, het redgerrecht, dat zij toch niet kunnen uitoefenen, verkocht. Trouwens, in 1773 is de borg Holwinde reeds geheel of gedeeltelijk gesloopt en zijn de bomen gekapt. De beklemming van de bijbehorende landerijen, dan nog slechts 45 jukken, en de behuizing [waarmee het schathuis moet zijn bedoeld[ zijn aan een meier verkocht. De Goltsteins wonen in die tijd zelf in Stedum. De jacht is oorspronkelijk gekoppeld aan het redgerrecht. Pas later wordt het ook los daarvan verhandeld.
In 1761 sluiten Mello Alberda van Nijenstein en Hendrik van Sysen op Onnema een overeenkomst met Joost Jan van Goltstein over de jacht in de rechtstoel van Zandeweer. Van Goltstein krijgt daarbij het gebied tussen het Grote - bedoeld zal zijn het Helwerder - Maar en de grens met de rechtstoel van Usquert. Daar behoort de jacht aan het huis Menkema. Dit is wel de laatste directe bemoeienis van de heren van Holwinde met Usquert geweest.
Grondbezit Tamminga - Rengers
Gepoogd is op bijgaande kaart het grondbezit van Onno Tamminga en Elisabeth Rengers van Ludema te reconstrueren, voor zover in het kerspel Usquert gelegen. Als peiljaar geldt het jaar waarin hun nalatenschap is verdeeld, namelijk 1685 [18]. Hoewel bij de Ommelander adel in de zeventiende en achttiende eeuw boedelscheidingsacten talrijk zijn en men zich over het algemeen wel een idee kan vormen over het vermogen van de leden ervan, is de precieze ligging van het grondbezit meestal niet te traceren. In het geval van Usquert beschikken we echter over enige landmeterskaarten uit dezelfde tijd, namelijk een kaart van het binnendijkse land in de rechtstoel Usquert (1708) en één van de uiterdijkse landen (1685) [19]. Ook is gebruik gemaakt van de gegevens in een akte van scheiding van de nalatenschap van Elisabeth Tamminga uit [20].
Onno Tamminga en Elisabeth Rengers bezitten destijds alleen al in totaal meer dan 1530 grazen en jukken (ca. 675 ha) land, waarvan ruim 692 jukken te Usquert. De rest is meer over de Ommelanden verspreid. Hiervan bevindt zich een verdere concentratie rond Appingedam. Dit land zal van de familie Rengers afkomstig zijn geweest, terwijl landerijen te Bellingeweer, Ranum en Saaksumhuizen van de Tamminga's lijken te stammen. Volgens het verpondingsregister van 1721 [21] zijn er te Usquert ongeveer 2380 jukken belastbaar land, dat wil zeggen binnendijks; kwelders zijn schotvrij. Een en ander betekent dat een kwart tot een derde van het kerspel Usquert eind zeventiende eeuw eigendom is van het huis Ludema! Dit bezit is grotendeels in de Westerhorn geconcentreerd.
Noten:
Alle niet afgedrukte bronnen bevinden zich in het RHC GA (Groninger Archieven)..
1. Kloosterarchief 275. Het gaat om 22 honderd vm. 14,75 grasland in een weiland, genaamd Aesterfenne en gedeeltelijk grenzende aan Dinghslaet (1 gr. Uithuizer maat = 0,44 ha).
2. De klauw[lijst is de officiële vastlegging van de heerden die tot het redgerrecht zijn bevoegd. Het recht gaat jaarlijks "met de zonneomgang" rond d.w.z. 'wandelde' volgens een vast rooster langs de gerechtigde heerden. ledere gerechtigde heerd mag aldus een jaar de redger leveren. De eigenaar moet vervolgens wachten tot het recht weer op dezelfde heerd is teruggekomen.
3. Twee van de vijf redgerrechten te Usquert zijn in 1646 nog in het bezit van Johan Sickinghe van Warffum (Familiearchief Van Bolhuis (21).
4. Kroniek van Abel Eppens, II, 425, 428, 650-651.
5. Diarium Alting, 400, 435; de schriftelijke belofte met verklaringen d.d. 28-2 en 3-3-1578 in Bolhuis 18.
6. Kroniek van Abel Eppens, I, 392, 445, 484, 504, 607; II, 32, 52, 64, 555; Diarium Alting, 666.
7. Kroniek van Abel Eppens, II, 63-64; Diarium Alting, 622-623, 628.
8. Kroniek van Abel Eppens, II, 414, 450.
9. Ibidem, II, 733.
10. Huisarchief Nienoord 670a, if. 45 v. vIgg.
11. Compareren = letterlijk: verschijnen. De landdagcomparanten zijn degenen die op grond van een grondeigendom van 30 grazen (ca 15 ha) of meer de landdagen kunnen bezoeken. Gedurende de 17e eeuw wordt deze algemene kwalificatie nader gedefinieerd. De voornaamste, en ook wel logische, verscherping is dat men al zijn land in het kerspel moet hebben, waarvan men denkt te compareren. Waar geen eigenerfden zijn, kunnen volmachten worden gekozen.
12. Huisarchief Farmsum 74.
13. Statenarchief 2134.
14. Huisarchief Menkema en Dijksterhuis 412, zie ook 414. - Een juk Usquerder maat = 0,545 ha.
15. Zie Menkema en Dijksterhuis 412, 414. - Een 'prebende' is een geestelijke bediening, waaraan een zeker vermogen is verbonden, meestal, zoals hier, in de vorm van landbezit. Hieruit wordt de geestelijke die de prebende bedient, betaald. Hoewel er rond 1700 ook andere prebendelanderijen te Usquert zijn, wordt het grootste gedeelte ervan (17 juk en enige heemsteden) als eigendom van het huis Ludema beschouwd. Dit betekent dat de bewuste prebende destijds niet meer functioneert. Een en ander is wel het gevolg van de invoering van de Reformatie (1594). Of de heren van Ludema zich de bezittingen van de prebende, als rechtsopvolgers van de stichters terecht of onterecht hebben toegeëigend, is onduidelijk. Het laatste komt veelvuldig voor.
16. Archief Hoge Justitiekamer 1946 (28-12-1754) - Onder 'staand' verstaat men de toestand die intreedt, wanneer alle ommegangen in een rechtstoel, zijl- of dijkrecht, of de collatie in één hand zijn gekomen. 'Schepperijen' zijn onderdelen van de zijIvestenijen, de voorlopers van de latere waterschappen. Zelf zijn de schepperijen in zijl-eden onderverdeeld. Voor het onderhoud aan de dijken zijn de dijkrechten verantwoordelijk.
17. Statenarchief 2134.
18. Menkema en Dijksterhuis 412.
19. Atlas der kloostergoederen, blad 51-52; getekende kaarten stamnummer 1089.
20. Menkema en Dijksterhuis 414.
21. Statenarchief 2146. - Verponding of schot: grondbelasting geheven door de provincie Stad en Lande. Deze wordt door de landgebruikers betaald.
Bronnen:
- Formsma, Luitjens en Pathuis, De Ommelander Borgen en Steenhhuizen, Assen, 1973.
- RHC GA, Groninger Archieven.
- Pathuis, Alma, Groninger Gedenkwaardigheden.
- Dr. H. Feenstra, Van hoofdelingen en Jonkers. Uit de geschiedenis van de borgen Ludema, Olwinde en hun bewoners, 1996.
Literatuur:
- Het claveboek van Johan Tiassens. Uitgegeven door L.H. Bruins. Leens, 1986.
- Diarium van Egbert Alting 1553-1594. Uitgegeven door Dr. W.J. Formsma en Mr R. van Roijen. 's-Gravenhage, 1964.
- Feenstra, H. De bloeitijd en het verval van de Ommelander adel 1600- 1800. Diss. Groningen, 1981. - - Dez. Adel in de Ommelanden. Hoofdelingen, jonkers en eigenerfden van de late middeleeuwen tot de negentiende eeuw. Groningen 1988.
- Historie van Stad en Land. Onder redactie van Dr. W.J. Formsma, voorzitter, Dr. M.G. Buist, Mr. W.R.H. Koops, Dr. A.T. Schuitema Meijer, Prof. Dr. E.H. Waterbolk en S. Broekema, secretaris. Groningen, 1976.
- De kroniek van Abel Eppens. Uitgegeven en met kritische aanteekeningen voorzien door Jhr. Mr. J. A. Feith en Dr. H. Brugmans. 2 dl. Amsterdam, 1911.
- Pathuis, Alma. Groninger Gedenkwaardigheden, Assen, 1973 (GDW).